top of page

ActII

In 2011 begon Joyce Vlaming aan haar project 'Act II', waarin ze op heel precieze wijze zwarte ‘bijfiguren’ in historische 17de- en 18de-eeuwse schilderijen portretteert. Deze jongens (en soms ook meisjes) staan afgebeeld op de portretten van de ‘rich & famous' van Nederland, in een periode waarin de slavernij overzee hoogtij viert. Lang is gedacht dat deze bijfiguren verzonnen waren, maar uit recent onderzoek blijkt dat velen van hen wel degelijk echt hebben bestaan. 

 

Je ziet in deze serie dus foto’s van schilderijen. De originele schilderijen hangen op verschillende plekken in Nederland, bijvoorbeeld in musea, in depots, bij mensen thuis of in kastelen. Joyce Vlaming zocht deze schilderijen op en fotografeerde ze. Door middel van fotografie verwisselt ze de hoofd- en bijrol in het portret en laat ze ons opnieuw naar het schilderij kijken. Ook verzamelt ze zoveel mogelijk persoonsgegevens van de geportretteerden. De anonieme personen op de schilderijen krijgen zo beetje voor beetje hun identiteit terug. Naast de portretten zie je ook foto’s van de originele schilderijen in de omgeving waar ze hangen.

 

De titel ‘Act II’ verwijst onder andere naar het tweede deel van een theaterscript. Doorgaans heeft een script (een verhaallijn) een drie-actstructuur waarbij in de eerste akte de situatie wordt omschreven, in het tweede deel de confrontatie plaatsvindt en in deel drie de ontknoping. Hiermee verwijst de kunstenaar naar de huidige tijd waarin steeds meer aandacht is voor het slavernijverleden, het koloniale verleden en het bijbehorend erfgoed, maar waarover ook nog steeds veel discussie is.

Voor actueel participatief onderzoek kijk hier: https://www.hoeheettechristiaan.nl/nog-onbekend/

Act II, de serie

Inv.nr. 9542 Centraal Museum, Utrecht / IB nummer 12077 RKD

bevat


Philip van Dijk, Portret van Johan Frederik van Friesheim (1685-1747), Marie Aimée van Friesheim-de Rapin de Thoyras (1716-1800) en hun zoon
Johan Frederik (Godfried) van Friesheim (1738-1776) met een bediende, 1739, collectie Centraal Museum, Utrecht


Uit de personele quotatie van 1742, een inkomstenbelasting, blijkt dat Johan Frederik van Friesheim zeven bedienden in huis had. Hoe deze
bedienden heetten, en wie de persoon op schilderij is geweest, is nog onbekend.

 

Johan Frederik van Friesheim was luitenant-kolonel der infanterie en woonachtig op het Lange Voorhout in Den Haag. Daarnaast beschikte hij over buitenplaats Eemwijk in Leidschendam-Voorburg. De familie Friesheim had nauwe banden met het stadhouderlijk hof. De vader van Johan Frederik diende als page voor Willem III en ook zijn zoon werkte later als page voor Willem V.

bron
Van der Aa, A.J., ‘Biographisch woordenboek der Nederlanden’, Deel 6, 1859

 

Schnitzeler, Josje, ‘Status op z'n Hollands. De bewoners van het Lange Voorhout en hun
buitenplaatsen en tuinen tussen 1650 en 1750’, 2011

Inv.nr. 195, privécollectie / IB nummer 59941 RKD

bevat

Anonieme schilder, Portret van Johanna Charlotte van Anhalt-Dessau (1682-1750) met een bediende, 1725-1749, privécollectie
 

Duits onderzoek geeft informatie over de personen op dit schilderij. De zwarte jongen is met grote waarschijnlijkheid Leopold. Leopold kreeg deze naam bij zijn doop. Mogelijk is het een vernoeming naar Leopold I van Anhalt-Dessau, de broer van Johanna Charlotte van Anhalt-Dessau. Leopold is vanaf zijn zevende tot zijn 23ste aan het hof. Ondanks zijn status van tot slaaf gemaakte verdiende hij wel een gemiddeld salaris en beschikte hij over bepaalde privileges. Wel was hij compleet afhankelijk van de persoon bij wie hij in dienst was. Na de dood van Johanna Charlotte van Anhalt-Dessau verdwijnt Leopold uit de archieven en uit het zicht. De erfgenaam was niet in de hofhouding geïnteresseerd. We weten dus helaas niet hoe het Leopold verder is vergaan.

Johanna Charlotte van Anhalt-Dessau was abdis van Herford in de huidige Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Ze had een voorliefde voor kunst. Haar collectie bevatte vijfhonderd schilderijen, waaronder zeker twee portretten met een zwarte jongen.

 

bron

Heese, Thorsten, ‘Von Mohren und Menschen, Der afrikanische Diener der Äbtissin Johanna Charlotte’, in ‘Historisches Jahrbuch für den Kreis Herford, Leopold mit Äbtissin’, 1997 (p. 67)

Inv.nr. 169, privécollectie / IB nummer 59915 RKD

bevat


Anonieme schilder, Portret van Maria Amalia van Kurland (1653-1711), 1650-1699, privécollectie.


De zwarte persoon op dit schilderij houdt een bloemenmand vast en wordt in de omschrijving ‘moor’ genoemd. Uit Duits onderzoek blijkt dat
er tussen 1650 en 1699 tenminste vier zwarte mensen aan het hof van Kassel woonden, de woonplaats van de witte vrouw op het schilderij.

 

Anthon der Mohr (1698) werkte er aan het hof, net als Isaac Carl Aemilius (1687), Wilhelmi Sophia Morin (1664-1702) en Christian Carl Alpintinus (1676/1660 -1695). Hij was paukenist en lijfwacht. Het is dus goed mogelijk dat een van deze personen hier staat afgebeeld. De witte vrouw op het schilderij is Maria Amalia van Kurland. Zij was de
grootmoeder van Willem IV van Oranje-Nassau.

bron
Kuhlmann-Smirnov, Anne, ‘Schwarze Europäer im Alten Reich, Handel, Migration, Hof’, 2013
(p. 315)

Inv.nr. SK-C-1215 Rijksmuseum, Amsterdam (bruikleen
Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis) / IB nummer 945240 RKD

bevat


Michiel van Musscher, Groepsportret van Thomas Hees (?-1692), Jan Hees (1670-1714) en Andries Hees (1662-1720), met bediende Thomas, 1687, collectie Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis, Den Haag.


De namen van alle personen op dit schilderij staan achterop het doek geschreven. De zwarte jongen staat vermeld als “Thomas de N****, 17 jaar”. Thomas kreeg net als veel andere jongens in vergelijkbare posities een naam die gerelateerd was aan zijn eigenaar. De eigenaar van Thomas was Thomas Hees, de witte man op het
schilderij. Hij was diplomaat, en werkte in Algiers, Tunis en Tripoli. Daar probeerde hij slaafgemaakte Nederlanders (christenslaven) vrij te kopen en de kaapvaart tegen Nederlandse schepen te verhinderen. De twee witte jongens op het schilderij zijn de neven van de ambassadeur. Het schilderij is in Nederland gemaakt. Eveline Sint Nicolaas, conse
rvator bij het Rijksmuseum, schrijft in de publicatie Words Matter: “Waarschijnlijk
heeft Thomas Hees [...] de bediende (die hij ook de naam Thomas gaf) meegenomen bij zijn terugkeer uit Afrika, waar Thomas zeer waarschijnlijk tot slaaf gemaakt was. Aangezien slavernij in Nederland officieel verboden was, kon Thomas wettelijk gezien niet de status van slaaf hebben, en werd hij in plaats daarvan als bediende beschouwd.”

bron
https://www.rijksmuseum.nl/nl/collectie/SK-C-1215

Sint Nicolaas, Eveline, ‘Words Matter, Wat maakt een titel uit?’, 2018 (p. 18)

Inv.nr. SK-A-4062 Rijksmuseum, Amsterdam / IB nummer 55837 RKD

bevat

 

Jacob Coeman, Familieportret, Pieter Cnoll (?-1672), Cornelia van Nieuwenrode (1629-1692), Catharina Cnoll (1653-?) en Hester Cnoll (1658-?),en twee tot slaaf gemaakte bedienden, 1665, collectie Rijksmuseum.


De jonge vrouw en man helemaal rechts op het schilderij zijn twee van de vijftig tot slaaf gemaakte personen van de familie Cnoll. De witte man op het schilderij is Pieter Cnoll. Hij was een vermogend opperkoopman van de VOC in Batavia (het huidige Jakarta). Zijn vrouw Cornelia van Nieuwenrode was dochter van een VOC-koopman en had
een Japanse courtisane als moeder. Het portret toont de weelde waarin deze familie leefden.

bron
https://www.rijksmuseum.nl/nl/collectie/SK-A-4062

Inv.nr. 7442 Westfries Museum, Hoorn / IB nummer 38037
RKD

bevat
 

Nicolaas Verkolje, Portret van Adriaan van Bredehoff (1672-1733) met zijn dienaar Tabo Jansz (?-?), 1727, collectie Westfries Museum, Hoorn.


De zwarte jongen op dit schilderij is Tabo Jansz uit Hoorn. Hij was afkomstig uit West-Indië en getrouwd met Welmetje Bakkers. Tabo was in dienst bij de Hoornse regent Adriaan van Bredehoff. Na het overlijden van Van Bredehoff erft Tabo 12.000 gulden en begint een tabakswinkel. Bij
inschrijving in de kerk verandert hij zijn naam in Adriaan de Bruin. Archivaris Jan de Bruin (geen familie) heeft onderzoek gedaan naar de erfenis. Het verhaal blijkt ingewikkelder dan het op het eerste gezicht lijkt.


Van Bredehoff laat het geld na om Tabo “te verlossen uit het heidendom” en om te voorkomen dat hij terug zou keren naar zijn “heidense” geboorteland. Wat Tabo hier zelf van vond weten we helaas niet. Maar belangrijker: hij kan niet zelfstandig over de erfenis beschikken, want hij
staat permanent onder voogdij. En “als Tabo kinderloos zou blijven, zouden de administrateurs het kapitaal zelf krijgen” schrijft Jan de Bruin. Tabo sterft inderdaad kinderloos. Hoe zijn kapitaal is verdeeld is onbekend.

 

bron
De Bruin, Jan, ‘Twee West-Friese slaven’, Oud Hoorn, nummer 2, 2013 (p. 59)

Inv.nr. A 2248 Rijksmuseum, Amsterdam / IB nummer 47954 RKD

bevat
 

Frans van der Mijn, Portret van Jan Pranger (1700-1773), met een tot slaaf gemaakte bediende, 1742, collectie Rijksmuseum, Amsterdam.


Hoe zou het leven van deze zwarte man eruit hebben gezien? Hij lijkt wat ouder dan de meeste zwarte geportretteerden. In de omschrijving staat hij genoemd als bediende. Helaas is verder nog weinig over hem bekend.
 

De witte man op het schilderij is Jan Pranger. Hij was van 1730 tot 1734 directeur-generaal van de West-Indische Compagnie aan de Goudkust (het huidige Ghana) in West-Afrika. Op de website van het Rijksmuseum
staat over dit portret: “Alles benadrukt het belang van zijn functie: de tot slaaf gemaakte man met parasol, de commandostaf en het logo GWC – Geoctrooieerde Westindische Compagnie – op het tafelkleed.”

 

bron

https://www.rijksmuseum.nl/nl/collectie/SK-A-2248

Inv.nr. SK-A-2350 Rijksmuseum, Amsterdam / IB nummer onbekend RKD

bevat

 

Aelbert Cuyp, Dubbelportret van een opperkoopman van de VOC met zijn vrouw en tot slaaf gemaakte bediende; op de achtergrond een retourvloot voor de rede van Batavia, 1650-1655, collectie Rijksmuseum, Amsterdam
De man op dit schilderij wordt omschreven als tot slaaf gemaakte bediende. Hij houdt een parasol vast. In de Javaanse cultuur was dat een teken van status. Meer is helaas nog niet bekend over hem.


De witte man op het schilderij is vermoedelijk Jacob Martensen, opperkoopman van de VOC, met daarnaast zijn vrouw. Op de achtergrond is het kasteel van Batavia (het huidige Jakarta) zichtbaar en zie je de retourvloot van de VOC die gereed ligt op de rede. Als teken van 
verbondenheid wijst de koopman met zijn stok naar de schepen.

bron

https://www.rijksmuseum.nl/nl/collectie/SK-A-2350

bottom of page